Haalt Raad van State de vennootschaps-hervormingen onderuit? Of toch niet?
We openden ons gerechtelijk jaar met een knaller van een openingsconferentie op 21 september. Daarop mocht confrater van onze balie, Bernard Dubois, advocaat bij LMBD Prioux, de openingsrede geven over de geplande hervormingen van het vennootschapsrecht. Terwijl Bernard ons bijbeende over de geplande wijzigingen, bleek de Raad van State binnenskamers ondertussen de messen te slijpen. Het stof van de knaller van onze openingszitting was nog niet helemaal gaan liggen, en daar kwam op 26 september al het kritisch advies van de Raad van State eraan.
Een ideaal moment om toch nog even bij onze openingsredenaar aan te kloppen, lijkt ons.
HENRI: Bernard, we zijn ondertussen enkele weken na uw openingsrede. Hoe kijkt u erop terug?
Ik kijk er heel positief op terug, het was een bijzondere en boeiende ervaring, bovendien in de prachtige setting van het concertgebouw...uniek! Het vennootschapsrecht is iets wat ieder van ons aanbelangt maar lang niet iedereen evenveel boeit. Gezien de sterk uiteenlopende rechtsdomeinen waarbinnen advocaten en magistraten actief zijn, was het een uitdaging om de interesse van alle genodigden te wekken. Het was verrijkend de hervorming van het vennootschapsrecht als een positief verhaal naar voor te kunnen brengen. Het opzet was hierbij niet zozeer om de hervorming tot in het kleinste detail te bespreken, maar wel het publiek een transparant overzicht te bezorgen van de ratio legis en de krachtlijnen van de geplande hervorming. Ik denk dat ik in de opzet geslaagd ben om een verstaanbaar verhaal te brengen voor eenieder van ons.
HENRI: Dat lukte wonderwel inderdaad. Veel reactie gekregen?
Ja toch wel. Ik kreeg vanuit verschillende hoeken en van heel wat mensen reacties, wat mij uiteraard vereerde. Over het algemeen waren het heel positieve reacties, zelfs van diegenen die in de praktijk slechts weinig met het vennootschapsrecht in aanraking komen. Zoiets doet natuurlijk plezier. De repliek van de stafhouder ging ook bij velen over de lippen, al meende ik te begrijpen dat niet iedereen overtuigd was van zijn visie over de toekomst van de advocatuur. Dat het briefgeheim een van de voornaamste wapens van de advocaat zou zijn in de concurrentiestrijd met andere dienstverleners, durf ik te betwijfelen. Maar het debat wordt gevoerd, en dat is goed!
Ik hoorde in het algemeen zeer positieve reacties op de openingszitting en op het openingsfeest. De organisatoren verdienen zonder meer een pluim voor het vele werk dat zij hebben verricht.
HENRI: Uw analyse van het ontwerp was nog niet koud, en toen deed de Raad van State de geplande wijzigingen op hun grondvesten daveren met een stevig negatief advies. Of hoe leest u het advies van de Raad van State?
Het inmiddels tweede advies van de Raad van State is op bepaalde punten inderdaad niet mals voor het ontwerp. De grootste kritiek van de Raad van State is dat het de ontwerptekst zou ontbreken aan interne inhoudelijke coherentie. Zo stelt men dat bepaalde regels zouden worden ingevoerd zonder dat er dieper werd nagedacht over de praktische gevolgen en moeilijkheden ervan. Zo is het voor bepaalde regels niet meteen duidelijk of deze van toepassing zullen zijn voor alle vennootschapsvormen of slechts voor enkele, zo wordt er op verschillende plaatsen voorzien in identieke of soortgelijke regels voor verschillende situaties of categorieën van rechtspersonen en wordt er soms verschillende terminologie voor identieke feiten gehanteerd, enz. Daarnaast wordt ook gewezen op diverse foutieve vertalingen, overbodige of verouderde passages, foutieve kruisverwijzingen, enz.
Hoewel het advies in eerste instantie erg negatief overkomt, is het volgens mij toch niet eenduidig negatief. De Raad van State geeft immers zelf ook aan dat de opstellers van het ontwerp reeds veel gedaan hebben om het ontwerp te verbeteren op materieel en vormelijk vlak, maar voegt er meteen aan toe dat er wel nog een hele weg te gaan is. Dat bepaalde inconsistenties worden blootgelegd en dat er op fouten wordt gewezen, is natuurlijk net de taak van de afdeling wetgeving bij de Raad van State. Met dit advies in het achterhoofd kan de wetgever nu opnieuw aan de slag. Het valt mij overigens op dat de Raad van State geen fundamentele opmerkingen heeft bij de grote principes van deze hervorming, maar slechts bij de praktische implementatie ervan.
HENRI: Dus u ziet nog oplossingen begrijpen we? Of is de ontwerpwetgeving toch klaar voor de prullenmand?
Met haar oproep aan de wetgever om het volledige ontwerp aan een heronderzoek te onderwerpen heeft de Raad van State volgens mij niet de intentie gehad om het ontwerp naar de prullenmand te verwijzen. Een heel aantal van de opmerkingen uit het advies kunnen immers binnen een beperkte tijd en zonder al te veel moeite worden aangepast. Andere, meer inhoudelijke elementen en het algemene gebrek aan interne samenhang van de wettekst, zullen vermoedelijk meer tijd vergen, maar zijn volgens mij niet onoverkomelijk.
De Raad van State wijst ook op het verplichte advies dat nog moet worden ingewonnen bij de Gegevensbeschermingsautoriteit (voor de regeling inzake openbaarmakingsformaliteiten voor rechtspersonen). Het mag dus wel duidelijk zijn dat de vooropgestelde timing – met een inwerkingtreding die initieel was voorzien op 1 januari 2019 – onhaalbaar wordt. Maar van uitstel komt hopelijk geen afstel. De modernisering van het vennootschapsrecht is van primordiaal belang en moet er echt wel moeten komen. Indien een (aanvaardbare) vertraging zou resulteren in een veel betere nieuwe wetgeving, dan lijkt mij dit het wachten waard.
HENRI: Heeft u uw diensten al aangeboden aan de Minister als redder in nood : )?
Nog niet, maar ik zal er eens over nadenken ;-)
HENRI: OK, volg het zeker verder voor ons op! Bedankt voor uw insteek!
Reactie toevoegen