Partijbeslissing en informatieplicht: water en vuur?
Van oudsher is voorzien in het Gerechtelijk Wetboek dat het ereloon van de advocaat vastgesteld mag worden door middel van partijbeslissing, d.w.z. dat de advocaat in principe alleen en achteraf mag beslissen hoeveel hij voor zijn diensten aanrekent - mits hij te goeder trouw handelt. Het gaat om een toepassing van het algemene principe dat bij aanneming één van de mogelijke prijsbepalingen die van de partijbeslissing is.
Volgens het Wetboek Economisch Recht geldt nochtans dat de cliënt voorafgaandelijk geïnformeerd moet worden over de prijs.
Hoe vallen deze bepalingen met elkaar te rijmen?
Een korte stand van zaken gebaseerd op de recentste literatuur.
Voorbij het latijn
Een eenvoudige lex specialis derogat lex generalis ware ons allen aangenaam geweest.
Er valt iets voor te zeggen. Te meer waar het WER zelf een verwijzing bevat (weliswaar niet in de bepalingen over prijsmededeling) naar de “geldende beroepsregels van gereglementeerde beroepen” (artikel III.76, 2° WER).
Daartegenover staat dan echter weer lex posterior derogat lex anterior. Zo zijn we aan het eind van ons latijn natuurlijk.
Bovendien gaat de informatieplicht - toch wat consumenten betreft - terug op Europese richtlijnen. Een hiërarchisch hogere rechtsnorm dus.
Voor de meeste auteurs is het WER dan ook wel degelijk incontournable voor de advocaat.
Het WER voor cliënten algemeen
Enkel wanneer de prijs vooraf vastgesteld is, bestaat de algemene verplichting om die informatie ter beschikking te stellen (III.74, §1, 12° WER). Men denke aan algemene prijslijsten voor vaste types goederen of diensten. Dat is bij advocatuur doorgaans niet aan de orde.
Geldt een prijs op maat, dan is het alleen op verzoek van de cliënt dat die prijs moet worden meegedeeld; kan de precieze prijs niet op voorhand worden gemaakt, dan moet worden meegedeeld: ofwel de manier waarop de prijs wordt berekend zodat de cliënt de prijs kan controleren, ofwel een voldoende gedetailleerde kostenraming (III.76, 1° WER). Duidelijk gedaan dus met de “carte blanche” of Louis Neefs-begroting
Betekent dat de begraving van de partijbeslissing? Niet helemaal volgens sommige auteurs, bij de toepassing achteraf van de meegedeelde criteria bestaat immers nog een zekere bewegingsvrijheid.
Voor cliënten die zelf geen informatie vragen, zou de partijbeslissing hoe dan ook overeind blijven volgens de meeste auteurs.
Ook de b2b-regeling die vorig jaar van kracht werd lijkt niet meteen een bepaling te bevatten die de partijbeslissing uitsluit (al zijn niet alle auteurs het daarmee eens).
Het WER voor cliënten- consumenten
Voor cliënten-consumenten is het niet louter op verzoek maar wel op eigen initiatief dat de advocaat de manier waarop de prijs moet worden berekend voorafgaandelijk meedeelt (artikel VI.2 WER).
Hierbij wordt weliswaar niet uitdrukkelijk gesteld dat het een controleerbare prijszetting of voldoende gedetailleerde raming moet zijn, maar de vraag naar berekeningswijze impliceert natuurlijk wel de opgave van criteria en onvermijdelijk zullen deze achteraf getoetst kunnen worden.
Bovendien schrijft hier ook de onrechtmatige bedingenleer voor dat de prijs niet pas achteraf mag worden vastgesteld (VI.83, 2° WER).
Slotsom
Smeult het vuur van de partijbeslissing nog ondanks het blussende water van de informatieplicht, dan is het toch best een dekentje te hanteren om het niet koud te krijgen:
- bij cliënten-consumenten: tarievenlijst van uurloon en kosten (of andere criteria van ereloonbegroting) op voorhand meedelen (en liefst zorgen voor bewijs daarvan)
- bij andere cliënten: deze informatie verstrekken op verzoek
Frede Van In
Literatuur:
- A. De Boeck, “Het ereloon van de advocaat en de partijbeslissing: onverzoenbaar?” in T. Vred. 2019, 665 e.v.
- I. Vandevelde, “Laat de informatieplicht de partijbeslissing overeind?” in D&T 2016, 53 e.v.
- P. Cambie, “Art. III.76 WER” in X., Handels- en economisch recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Boek III., Titel 3. Algemene verplichtingen van de ondernemingen, Wolters Kluwer Belgium, Mechelen, losbl., 1-6
- E. Boydens e.a., Handboek deontologie voor de advocaat-stagiair 2020-2021, OVB-Wolters Kluwer, Mechelen, 2020, 226 e.v.
- H. Lamon, “Het licht en de duisternis in de advocatenerelonen” in Juristenkrant 2019, afl. 392, 13
- W. Goossens, Aanneming van werk: het gemeenrechtelijk dienstencontract, Die Keure, Brugge, 2003
Reactie toevoegen