Het salomonsoordeel

Onze juridische stafmedewerker Jasmine Devenyn geeft meer inzicht in de deontologische conflicten en vraagstukken die een stafhouder dagelijks moet beslechten.

In dit eerste artikel gaat ze dieper in op de functie en bevoegdheden van de stafhouder op disciplinair gebied. In navolgende artikels zal ze telkens concrete deontologische verplichtingen en discussies nader toelichten.

 

We kennen allemaal het verhaal uit de Bijbel van koning Salomo, dat aan de oorsprong ligt van het woord ‘salomonsoordeel’. Volgens het Van Dale woordenboek heeft het woord ‘salomonsoordeel’ twee betekenissen: namelijk ‘een wijs oordeel in een moeilijke kwestie‘ maar ook ‘een volstrekt willekeurig oordeel’.

Vandaar de titel van deze rubriek. Naar mijn mening velt de stafhouder (i.e. een intrinsiek wijze confrater) steeds een salomonsoordeel in de eerste betekenis van het woord. Maar  sommige confraters verschillen daarin nogal van mening. Dat is volgens mij omdat onze deontologische regels niet altijd eenduidig zijn waardoor de geschillen die eruit voortvloeien vaak geval per geval moeten beoordeeld worden. 

Al begrijp ik dat sommige advocaten moeite hebben met de uitgebreide bevoegdheid die de stafhouder op disciplinair gebied toekomt, toch is het gelet op de onafhankelijkheid van de advocatuur van het grootste belang dat deze zelfregulering en tuchtrechtelijke autonomie blijft bestaan.

In dit eerste artikel ga ik dieper in op de functie en bevoegdheden van de stafhouder op disciplinair gebied  om in volgende artikels telkens concrete deontologische verplichtingen en discussies nader toe te lichten.


De Stafhouder als tuchtoverste: openbaar aanklager en eigen injuncties

De stafhouder heeft als primus inter pares verschillende functies en bevoegdheden, waarvan de taak in disciplinaire zaken één van de belangrijkste is.

Enerzijds bekleedt de stafhouder op grond van artikel 458 Ger.W. een centrale rol in de tuchtprocedure en beslist hij of zij autonoom of er ten aanzien van een confrater van de balie al dan niet een tuchtonderzoek wordt geopend. Zie over de tuchtprocedure ook de eerdere bijdrage van stafhouder Brigitte Vander Meulen.

Anderzijds heeft de stafhouder op grond van artikel 473 Ger.W. een persoonlijke praetoriaanse functie op basis waarvan hij of zij injuncties kan opleggen aan de leden van de balie.

De meeste deontologische twisten tussen confraters worden, indien niet dankzij de adviserende en verzoenende tussenkomst, dan wel dankzij de injunctiebevoegdheid van de stafhouder beslecht.

 

De injunctiebevoegdheid

Het injunctierecht of de injunctiebevoegdheid van de stafhouder is een specifieke bevoegdheid tot het nemen van bewarende maatregelen ten aanzien van één of meer advocaten, die gepaard gaat met de uitoefening van de eigen persoonlijke autoriteit (J. Stevens, “De autoriteit van de stafhouder, de bevoegdheden van de deken” in Liber Amicorum Jozef van den heuvel, Antwerpen, Kluwer, 1999, 110).  Dit wil zeggen dat de stafhouder binnen de eigen bevoegdheden de discussies van disciplinaire aard kan afhandelen met een vermaning of met een gebod of verbod dat hij of zij ex autoritate uitspreekt. Het injunctierecht komt tegemoet aan de behoefte om de behoorlijke beroepsuitoefening door de advocaten van de eigen balie te vrijwaren.

Deze injuncties van de stafhouder nopen tot onmiddellijke nakoming, en de niet-nakoming ervan vormt op zich reeds een tuchtrechtelijke inbreuk waarvoor een advocaat kan doorverwezen worden naar de tuchtraad.

Over de voorwaarde voorzien in artikel 473 Ger.W. ‘wanneer het wegens de aan een advocaat ten laste gelegde feiten te vrezen is dat zijn latere beroepswerkzaamheid nadeel kan toebrengen aan derden of aan de eer van de Orde’, oordeelt de stafhouder autonoom.

De macht van de stafhouder is uitgebreid. In mijn ervaring gebruikt de stafhouder het injunctierecht veelal als een zogenaamd laatste redmiddel, met name wanneer de confrater in kwestie niet bereid gevonden kan worden om zijn of haar deontologische fout recht te zetten of ondeontologisch handelen te staken.


Toepassingen

Het in artikel 473 Ger.W. omschreven ”paleisverbod” is slechts één toepassingsgeval van de onbeperkte mogelijkheden van het injunctierecht. De stafhouder kan daarnaast onder meer volgende injuncties geven:

  • Het bevel om zich uit een zaak terug te trekken (omdat de advocaat niet over de nodige onafhankelijkheid tegenover zijn of haar cliënt beschikt; wegens een (dreigende) tegenstrijdigheid van belangen of in geval van een vertrouwensbreuk tussen de advocaat en de cliënt;
  • De verplichting om een bepaalde passage in een conclusie te schrappen (wegens verwijzing naar vertrouwelijke stukken) of de verplichting om bepaalde vertrouwelijke stukken uit de stukkenbundel te verwijderen;
  • De verplichting om zich ten aanzien van zijn of haar confrater te excuseren voor onconfraterneel gedrag;
  • Het bevel om het volledig dossier over te maken aan zijn of haar opvolger;
  • Het verbod om op te treden tegen een andere advocaat (bv. wegens verregaande animositeit);
  • Het bevel tot het inhalen van de punten in het kader van de permanente vorming;
  • Het geven van een vaderlijke vermaning;
  • Het verbod om zijn of haar eigen echtscheidingszaak te pleiten;

De ongebreidelde verscheidenheid aan deontologische twisten en de nood aan adequate en prompte beslissingen, maken van het injunctierecht het instrument bij uitstek van de stafhouder in de deontologische geschillenbeslechting.

 

Een wijs oordeel in moeilijke kwesties

Net zoals koning Salomo komt het de stafhouder toe om beslissingen te nemen die getuigen van de nodige wijsheid en soms zelfs spitsvondigheid.

Sinds het ontstaan van de Balie West-Vlaanderen werken we op het kabinet aan één beleid zodat er over de stafhouders heen een continuïteit heerst in het oplossen van deontologische conflicten.

 

JD

 

 

 

 

 

 

   Jasmine Devenyn

Reactie toevoegen

De inhoud van dit veld is privé en zal niet openbaar worden gemaakt.